Introductie
De berekening van dekkingsbijdragen is een specifieke vorm van resultaatberekening, waarbij wordt gekeken in welke mate producten
of klanten bijdragen aan het resultaat van een onderneming. De dekkingsbijdrage is het bedrag dat een product of klant bijdraagt
aan de dekking van indirecte kosten en aan de winst van de onderneming. Het wordt ook wel de `direct product profitability'
genoemd.
De kernvraag bij een dekkingsbijdrageberekening is: hoeveel draagt elk product (of elke klant) bij aan het totale resultaat
van het bedrijf?
Meestal worden dekkingsbijdrageberekeningen gemaakt van producten. Voor het gemak wordt hierna dan ook steeds gesproken van
producten. Het is echter ook mogelijk om dekkingsbijdrageberekeningen te maken van andere onderwerpen dan producten, bijvoorbeeld
van productgroepen, klant(groep)en, afzetmarkten of verkoopkanalen.
Vaak is te zien dat bepaalde producten hogere bijdragen genereren dan andere producten. Voor het bedrijf is het van belang
vast te stellen welke producten dat zijn: welke producten zijn het meest winstgevend en welke producten het minst? En zijn
er ook producten die verliesgevend zijn (negatieve bijdrage)? Daarbij moet niet alleen worden gelet op de bijdrage per verkochte
eenheid product, maar ook op het volume (de verkochte hoeveelheden). Dat geeft immers aan hoe zwaar het betreffende product
meeweegt in het totale resultaat van de onderneming.
In dit werkblad wordt een meervoudige dekkingsbijdrageberekening gepresenteerd met drie niveaus:
- individuele producten (niveau I);
- binnen een productgroep (niveau II);
- die op hun beurt weer ingedeeld zijn in productclusters (niveau III).
Deze DB-berekening wordt gekarakteriseerd door de volgende eigenschappen:
Indien de dekkingsbijdrage I voor een of meerdere producten al een negatieve waarde oplevert, dan betekent dat, dat dit/deze
product(en) verliesgevend zijn en niet in staat zijn om de overige indirecte kosten te dragen.
De opstelling van een dergelijke dekkingsbijdrageberekening vereist een:
- indeling van de opbrengsten per product;
- indeling van de kortingen per product;
- indeling van de kosten naar variabele en vaste kosten;
- indeling van de variabele kosten per product;
- indeling van de vaste kosten naar de kleinst mogelijke kostendragercategorie c.q. naar het laagst mogelijke niveau: bij voorkeur
naar producten, en indien dit niet mogelijk is naar productgroepen of productclusters.
Doel van deze tool
Om te kunnen bepalen welke bijdrage verschillende producten respectievelijk productgroepen en productclusters genereren, moet
voor zeven producten van een bedrijf op basis van gegevens over het afgelopen boekjaar een meervoudige dekkingsbijdrageberekening
worden opgesteld.
De belangrijkste vraag is: hoe draagt
- elk product;
- elke productgroep;
- en elk productcluster;
bij aan het totale bedrijfsresultaat?
Bovendien moet worden vastgesteld welk product respectievelijk welke productgroep of welk productcluster er bij de verschillende
resultaatniveaus/dekkingsbijdragen als 'beste' en als 'slechtste' uitspringt.
Daarnaast moet voor ieder product respectievelijk iedere productgroep of productcluster worden aangegeven welk aandeel deze
heeft in de totale dekkingsbijdrage op de verschillende niveaus, om inzicht te krijgen wat in het afgelopen boekjaar de belangrijkste
producten waren voor de organisatie.
Deze informatie kan behulpzaam zijn bij beslissingen over het verschuiven van verkoopinspanningen en productie: voor welke
producten (met de beste dekkingsbijdragen) moeten de verkoopinspanningen en productie indien mogelijk worden vergroot en voor
welke producten (met de mindere dekkingsbijdragen) moeten de verkopen en productie worden verminderd?
Resultaten
In dit werkblad wordt berekend:
Pos. # |
Omschrijving |
In de cellen: |
|
Per product: |
|
3 |
- Netto-opbrengsten uit verkopen
|
E24 - K24 |
3b |
- Het procentuele aandeel van het betreffende product in de totale netto-opbrengst van het bedrijf
|
E25 - K25 |
7 |
|
E38 - K38 |
7a |
- Het brutoresultaat als percentage van de (bruto)verkoopopbrengsten
|
E39 - K39 |
7b |
- Het (procentuele) aandeel van het betreffende product in het totale brutoresultaat van het bedrijf
|
E40 - K40 |
9 |
- Dekkingsbijdrage I (na aftrek vaste kosten product)
|
E50 - K50 |
9a |
- Dekkingsbijdrage I als percentage van de (bruto)verkoopopbrengsten
|
E51 - K51 |
9b |
- Het (procentuele) aandeel van het betreffende product in de totale dekkingsbijdrage I van het bedrijf
|
E52 - K52 |
|
|
|
|
Per productgroep: |
|
10 |
- Dekkingsbijdrage I (sommering van DB I per product)
|
F55, H55, K55 |
12 |
- Dekkingsbijdrage II (na aftrek vaste kosten productgroep)
|
F59, H59, K59 |
12a |
- Dekkingsbijdrage II als percentage van de (bruto)verkoopopbrengsten voor de productgroep
|
F60, H60, K60 |
12b |
- Het (procentuele) aandeel van de betreffende productgroep in de totale dekkingsbijdrage II van het bedrijf
|
F61, H61, K61 |
|
|
|
|
Per productcluster: |
|
13 |
- Dekkingsbijdrage II (sommering van DB II per productgroep)
|
H64, K64 |
15 |
- Dekkingsbijdrage III (na aftrek vaste kosten productcluster)
|
H68, K68 |
15a |
- Dekkingsbijdrage III als percentage van de (bruto)verkoopopbrengsten voor productcluster
|
H69, K69 |
15b |
- Het (procentuele) aandeel van de betreffende productcluster in de totale dekkingsbijdrage III van het bedrijf
|
H70, K70 |
|
|
|
|
Totaal: |
|
16 |
- Dekkingsbijdrage III (sommering van DB III per productcluster)
|
K73 |
18 |
- Dekkingsbijdrage IV = nettoresultaat (na aftrek vaste kosten bedrijf)
|
K77 |
18a |
- Dekkingsbijdrage IV als percentage van de totale (bruto)verkoopopbrengsten van het bedrijf
|
K78 |
In de rijen met de aanduiding '#a' worden telkens de voorafgaande rijwaarden als percentage van de omzet (rij 1) uitgedrukt.
In de rijen met de aanduiding '#b' worden de voorafgaande rijwaarden als percentage van het totaal van het bedrijf (kolom
L) uitgedrukt.
|
In de kolommen: |
Hier worden de subtotalen en percentages voor bedrijf als totaal weergegeven. |
kolom L |
Hier worden per post telkens de beste en slechtste waarde getoond van de dekkingsbijdragen in verhouding tot de omzet. |
kolommen M + N |
Ten slotte worden telkens het grootste respectievelijk kleinste aandeel in het totaal van het bedrijf getoond. |
kolommen O + P |
Toelichting bij de resultaten
Door de vergelijking van de diverse individuele waarden per product met de desbetreffende totaalwaarde op bedrijfsniveau kunnen
al enige uitspraken worden gedaan over de rentabiliteit van individuele producten respectievelijk productgroepen.
Voorbeeld 1
Product A heeft uitgedrukt als percentage van de omzet:
- de hoogste kortingen (-4,2%, gemiddeld is 4,0%);
- de hoogste variabele productiekosten (52,9%, gemiddeld is 42,3%);
- de laagste variabele verkoopkosten (5,7%, gemiddeld is 11,9%).
Deze laatste kostensoort is – absoluut gezien – echter relatief gering. Het brutoresultaat (pos.# 7) van product A is van
alle producten absoluut gezien het laagst (€ 79.084), en behoort ook relatief gezien tot de laagste (37,2%).
Voorbeeld 2
De zeggingskracht van deze DB-berekening wordt vergroot doordat het aandeel in het bedrijfstotaal in de rijen met de aanduiding
'#b' wordt uitgedrukt (rij 1b, 3b, 5b, 7b, 9b, 12b, 15b):
Product A heeft maar een brutoresultaat van 37,2% (rij 7a), terwijl het gemiddelde brutoresultaat van het gehele bedrijf op
41,9% ligt (kolom L).
Hoewel product A 10,1% van de totale omzet van het bedrijf vertegenwoordigt (rij 1b), heeft het nog maar een aandeel van 8,9%
in het totale brutoresultaat (rij 7b). Hieruit is ook af te leiden dat dit product hoger dan gemiddelde kosten heeft en een
lager dan gemiddelde bijdrage levert.
Uit rij 7b blijkt dat het brutoresultaat van product A maar een aandeel van 8,9% in het totale brutoresultaat heeft. Daarmee
heeft product A het kleinste aandeel in het totale brutoresultaat van alle producten. Ook wat betreft de omzet (rij 1b) is
het het kleinste product. De impact van de relatief slechte bijdrage van dit product op het totale resultaat van de onderneming
is daardoor (nog?) niet zo groot.
Indien het bedrijf bij een toename in de vraag naar product 'D' (met een DB I als percentage van de omzet van 48,5%) als gevolg
van het bereiken van capaciteitsgrenzen moet gaan denken aan de productievermindering van andere producten, dan zou in dit
geval de bedrijfseconomische beslissing een productievermindering van product 'A' betekenen. Product 'A' heeft maar een DB I
ten opzichte van de eigen omzet van 28,9% (slechtste waarde). Tegelijkertijd heeft dit product 'A' ook het kleinste aandeel
in de totale DB I.
Voor een sneller overzicht zijn naast de kolom 'totaal bedrijf' (kolom L) de volgende kolommen toegevoegd:
- De 'beste' en 'slechtste waarde' voor de diverse dekkingsbijdragen in verhouding tot verkoopopbrengsten. Hiermee is in één
oogopslag duidelijk wat relatief gezien de hoogste en laagste bijdragen zijn.
- Het 'grootste', respectievelijk 'kleinste aandeel' in het bedrijfstotaal. Hiermee wordt duidelijk wat de weging is van de
respectievelijke dekkingsbijdragen van individuele producten in het bedrijfstotaal en hoe eenzijdig of afhankelijk het bedrijf
eventueel is van één of enkele producten.
Resultaatanalyse en beoordeling
Zoals blijkt uit de bovenstaande voorbeelden met betrekking tot dekkingsbijdrage I van product A, wordt de zeggingskracht
verhoogd doordat niet alleen de graadmeter 'percentage van de omzet' wordt toegevoegd, maar ook de weging van het productresultaat
(DB I, DB II of DB III) in het betreffende totaalresultaat op de diverse niveaus wordt gemeten.
In dit werkblad heeft het product D met 48,5% de hoogste relatieve dekkingsbijdrage I. Omdat dit product echter het kleinste
product is uit het pakket van het bedrijf (met een aandeel van 8,5% in de totale omzet), is het aandeel van dit product in
de totale dekkingsbijdrage I maar 12,4%.
Zoals hierboven al gedeeltelijk aangeduid, leveren de producten A (28,9%) en F (30,8%) de slechtste dekkingsbijdragen I aan
het totale bedrijf. Aan de andere kant zijn de aandelen in de totale dekkingsbijdrage I voor de producten A en F ook het kleinst.
Resultaten en conclusies uit analyse van dekkingsbijdrage I
Voor de optimalisering van DB I op bedrijfsniveau kan het volgende worden overwogen:
- deductie van de omzet (bij gelijkblijvende kosten) van de producten:
- A (DB I: 28,9% van de omzet; 8,7% van de totale DB I);
- F (DB I: 30,8% van de omzet; 10,0% van de totale DB I);
- bij gelijktijdige omzetverhoging (gelijkblijvende kosten vooropgesteld) van de producten:
- D (DB I: 48,5% van de omzet);
- C (DB I: 34,8% van de omzet);
- E (DB I: 32,4% van de omzet).
met als doel de absolute waarde van dekkingsbijdrage I voor het gehele bedrijf te vergroten. Daardoor worden de DB II, DB III
en DB IV voor de dekking van productoverstijgende vaste kosten vergroot. Dit resulteert dan in een groter nettoresultaat.
De hierboven aangeduide resultaten en conclusies volgen uit een bedrijfseconomische analyse over de afgelopen periode X.
Voordat de resulterende conclusies kunnen worden toegepast, dienen echter nog andere, meer commercieel georiënteerde vragen
te worden beantwoord en een nadere uitwerking van planninggerelateerde berekeningen te worden gemaakt.
Als voorbeeld zijn hier enkele vragen gesteld. Ze hebben betrekking op de reductie van de producten A en F en omzetvergroting
van de producten D, C en E.
Vragen
- Indien de producten A en/of F worden gereduceerd of opgegeven, zijn er afnemers die dan ook de producten met een relatief
hoge dekkingsbijdrage niet zullen kopen?
- Is er voldoende marktvraag naar de producten D, C en E?
- Kan verwacht worden dat bij uitbreiding van de verkopen voor de producten D/C/E de tot dan toe geldende catalogusprijzen moeten
worden verlaagd?
Of nemen de kortingen relatief gezien wellicht toe omdat grotere kortingen moeten worden verleend (bijvoorbeeld bij hantering
van volumegerelateerde kortingen)?
Met andere woorden, zijn er reacties te verwachten op de markt die een vermindering van de nettoprijs per product tot gevolg
hebben?
- Zijn er nieuwe investeringen nodig voor een productieverhoging van de producten D/C/E?
Indien ja, hebben deze investeringen dan een kostenverhogend effect? Dat wil zeggen, leiden ze tot relatief hogere vaste productkosten?
- Resulteert de productieverhoging in relatief hogere variabele productiekosten? (bijvoorbeeld door extra ploegentoeslagen of
overurentoeslagen)?
- Dienen in dergelijke gevallen voor de verhoogde omzet ook hogere omzetgerelateerde provisies te worden betaald (leidend tot
relatief hogere variabele verkoopkosten)?
- Verder onderzoek en beraad dienen uit te wijzen of door de voorgenomen structuurverandering in de productomzet ook veranderingen
optreden in de vaste kosten van productgroepen, productclusters of het bedrijf (pos.# 11, 14 en 17).
Beslissend voor alle overwegingen en berekeningen is het streefresultaat:
een duurzame verbetering/verhoging van de dekkingsbijdrage IV = nettoresultaat op bedrijfsniveau.